Monday, October 14, 2024

Kristina's letter to the States General of the United Provinces of the Netherlands, dated January 10/20 (New Style), 1653

Sources:

Goede nieuwe tijdinghe, van vrede ter zee, printed by Robert Wood, 1653


Hollantse Mercurius, vervaetende het gepasseerde in Europa, voornamelijck den Enghels ende Nederlantsen Oorloch, voor gevallen in 't geheele Iaer 1653 (Maert 1653), pages 34 to 35, published by Pieter Casteleyn, 1654


The letter:

NOS CHRISTINA &c. Celsis & Potentibus Bonis Amicis ac Fæderatis Nostris, Dominis ordinibus Generalibus Uniti Belgy, Salutem & prosperos rerum Successus.
Celsi & potentes boni amici & Fœderati, Ægerrimé nos habuit, quod non tam rumore quam ex Informatione vestri ad nos præter lapsâ æstate missi & etiam nunc hic degentis Mandatary intelleximus, apertum fere bellum inter vos & Parlamentum Reipublicæ Angliæ oriri. Quod malum ne latius serpat, sed in herba opprimatur, pro eâ, quæ nobis vobiscum intercedit, amicitiæ, fæderis ac Commerciorum necessitudine, committere non potuimus quin Summa cura & diligentia Caveremus ne gliscentes inter vos & dictum Parlamentum simultatum cineres in ardentem belli cruenti flamman erumpat. Igitur, cum Nostro apud vos Residenti nobili nobis Sincere fideli, Haraldo Appelbohmio injunximus, ut operam Nostram media tricem vobis offerret, & mentem vestram super oblata de super cognosceret, deque Responso optato vos Sollicitaret, Nobisque illud quantocyus per literas vel internuncium referret; Avobis amicé Requirimus, velitis Eundem benevolè audire, illique in ys quæ nomine & Mandatu Nostro vobis propositurus est, fidem in dubium adhibere, & de tali declaratione prospicere, quæ Confidentiæ nostræ in vos positæ, mutuoque interesse Nostro Consent anea est. De Eadem Reparlamentum Reipublicæ Angliæ per alium Ministrum Nostrum Requirimus: responsum Ejus pariter indè præstolantes; ut Rescire possimus, quid facto in re tam adua prætereá opus fuerit, de cætero vos Divinæ tutelæ amicè serioque commendamus. Dabantur in Regia Nostra Stockholmensi, die 20. Ianuary Anno 1653.
Vestra Bona Amica & Fæderata,
CHRISTINA.
A. Gyldenklau.

With modernised spelling:

Nos Christina, etc. Celsis et potentibus bonis amicis ac fœderatis Nostris, dominis Ordinibus Generalibus Uniti Belgii, salutem et prosperos rerum successus.
Celsi et potentes boni amici et fœderati,
Ægerrime Nos habuit, quod non tam rumore quam ex informatione vestri ad Nos præter lapsa æstate missi et etiam nunc hic degentis mandatarii intelleximus, apertum fere bellum inter vos et Parlamentum Reipublicæ Angliæ oriri. Quod malum ne latius serpat, sed in herba opprimatur, pro ea, quæ Nobis vobiscum intercedit, amicitiæ, fœderis ac commerciorum necessitudine, committere non potuimus quin summa cura et diligentia caveremus ne gliscentes inter vos et dictum Parlamentum simultatum cineres in ardentem belli cruenti flamman erumpat.

Igitur, cum Nostro apud vos residenti, nobili Nobis sincere fideli Haraldo Appelbomio, injunximus, ut operam Nostram media tricem vobis offerret, et mentem vestram super oblata de super cognosceret, deque responso optato vos sollicitaret, Nobisque illud quantocius per litteras vel internuncium referret. A vobis amice requirimus, velitis eundem benevole audire, illique in iis quæ nomine et mandatu Nostro vobis propositurus est, fidem in dubium adhibere, et de tali declaratione prospicere, quæ confidentiæ Nostræ in vos positæ, mutuoque interesse Nostro consent anea est. De eadem re Parlamentum Reipublicæ Angliæ per alium ministrum Nostrum requirimus; responsum ejus pariter inde præstolantes; ut rescire possimus, quid facto in re tam adua præterea opus fuerit, de cætero vos divinæ tutelæ amice serioque commendamus. Dabantur in Regia Nostra Stockholmensi, die 20 januarii anno 1653.
Vestra bona amica et fœderata
Christina.
Andreas Gyldenclou.

Dutch translation (by Casteleyn):

Wy Christina van Godes genade Koninginne van Sweden, Gotten en Wenden, &c. De Hooge en Mogende onse goede Vrunden ende Bontgenoten, de Heeren STATEN GENERAEL der Vereenichde Nederlantse Provintien, wenschen heylende voorspoedige successen.
Hooge ende Mogende goede Vrienden ende Bontgenootẽ. seer ongeerne hebben wy vernomen niet alleen uyt den geruchten / maer oock uyt de notificatie van uwen aen ons in voorleden Zomer gesonden Gedeputeerde alhier noch zijnde / datter bykans een openbare Oorlogh tusschen V ende het Parlement vande Engelse Republijcque is ontstanden / wy / om de Bant van Vriendschap / Alliantie / ende Traficque tusschen ons zijnde / hebben niet kunnen nalaten / met sorge ende vlyt te voorkomen / op dat dit quaedt niet verder kruypẽ / ende dat de vonxkens van Jalousie ende twisten tusschẽ V eñ 't voorseyde Parlement insluypende / niet uyt en barsten tot een brandende Vlam van een Wreede Oorlogh. Daerom hebben wy gelast onsen by V aenwesende Resident den Edelen / ons oprechtelijck getrouwẽ Harald Appelboom / dat hy onse bemidlingh ende tusschen sprekinge aen V soude aenbieden / uwe gemoets meyning daer op verstaen / om V antwoort aenhouden / ende ons ten spoedigsten deur brieven of een expres rapporteeren soude. Wy versouckẽ vriendelijck aen V dat gy hem wilt gunstelijck aenhooren / ende hem volkomen gelove geven in 'tgunt wat hy onsent wegen sal voorstellen: ende hem met soodanige antwoort versien / als conform sal zijn onse vertrouwelijcke Vrientschap ende onderlinge interesse. Want over dese selve sake / hebbẽ wy het Parlement der Republijcque vã Engelant deur een ander onsen minister versocht haer antwoort / desgelijcx verwachtende / op dat wy mogen weten wat wy in eene so gewichtigen sake verder te doẽ ende van nooden sy. V inde Goddelicke bescherminge Vriendelijck bevelende / gegeven in ons koninglijcke Hof tot Stocholm / den 20 January 1653.
U goede Vriendinne en Geallieerde
CHRISTINA.
A. Gijldenklauw.

Wood's transcript of the above Dutch translation:

Wy Christina van Godes Genade der Sweden, Gothen ende Wenden Koningin &c. den Hoogen ende Mogende onsen goeden Vrienden ende Bontgenoten, den Heeren Staten Generael der Vereenigde Nederlantsche Provintien, Wenschen Heyl ende voorspoedige Successen.
Hooge ende Mogende goede Vrienden ende Bontgenooten. Seer ongeerne hebben wy vernomen niet alleen uyt den geruchten / maer oock uyt de notificatie van uwen aen ons in voorleden Somer ghesonden Gedeputeerde al noch hier zijnde / datter bykans een openbaer Oorloch tusschen U. ende het Parlement vande Engelsche Republijcque is ontstanden / wy / om de Bandt van Vrientschap / Alliantie / ende Trafique tusschen ons zijnde / hebben niet kunnen nalaten / met sorge ende vlydt te voorkomen / op dat dit quaet niet verder kruyppe / ende op dat de vonxkens van Jalousie ende twisten tusschen U. ende 't voorseyde Parlement insluypende / niet uyt en barsten tot een brandende Vlam van een Wreedt Oorloch. Daerom hebben wy gelast onsen by U. aenwesende Resident den Edelen, ons oprechtelijck getrouven, Harald Appelboom, dat hy onse bemiddeling ende tusschenspreekinge aen U. soude aenbieden / uwe gemoedts meyning daer op verstaen / om U. antwoort aenhouden ende ons dat ten spoedigsten deur brieven of een expres rapporteeren soude. Wy versoucken Vriendelijck aen U. ghy wilt hem gunstelijck aenhooren / ende hem volkomen gelove geven in 't gunt wat hy onsent wegen sal voorstellen; ende hem met soodanighe antwoordt versien / als conform sal zijn onse vertrouwelijcke Vrientschap ende onderling interesse. Want dese selve sake / hebben wy het Parlement der Republijcque van Engelant deur eenen anderen onsen Minister versocht haer antwoort / desgelijcx verwachtende / op dat wy mogen weten wat wy in eene so gewichtigen sake verder te doen ende van nooden sy. U inde Goddelijcke bescherminge Vriendelijck bevelende / gegeven in ons Koninglijcke Hof tot Stockholm: den 20. January 1653.
V. goede Vriendinne en Geallieerde,
CHRISTINA,
A. Gijldenclauw.

With modernised spelling:

Wij Christina, van Godes genade der Zweden, Goten ende Wenden Koningin, etc., den hogen ende mogende onzen goeden vrienden ende bondgenoten, den heren Staten Generaal der Verenigde Nederlandse Provincien, wensen heil ende voorspoedige successen.
Hoge ende mogende goede vrienden ende bondgenoten,
Zeer ongaarne hebben wij vernomen niet alleen uit den geruchten, maar ook uit de notificatie van uwen aan ons in voorleden zomer gezonden gedeputeerde al nog hier zijnde, dat er bijkans een openbaar oorlog tussen u ende het Parlement van de Engelse Republiek is ontstanden. Wij, om de band van vriendschap, alliantie ende trafiek tussen ons zijnde, hebben niet kunnen nalaten met zorge ende vlijt te voorkomen op dat dit kwaad niet verder kruipe ende op dat de vonkskens van jaloezie ende twisten tussen u ende 't voorzeide Parlement insluipende niet uit en barsten tot een brandende vlam van een wreed oorlog.

Daarom hebben wij gelast onzen bij u aanwezende resident, den edelen, ons oprechtelijk getrouwen Harald Appelboom, dat hij onze bemiddeling ende tussensprekinge aan u zoude aanbieden, uwe gemoeds mening daarop verstaan, om uw antwoord aanhouden ende ons dat ten spoedigsten door brieven of een expres rapporteren zoude. Wij verzoeken vriendelijk aan u, gij wilt hem gunstelijk aanhoren ende hem volkomen gelove geven in 't gunt wat hij onzentwegen zal voorstellen ende hem met zodanige antwoord verzien als conform zal zijn onze vertrouwelijke vriendschap ende onderling interesse.

Want deze zelve zake hebben wij het Parlement der Republiek van Engeland door enen anderen onzen minister verzocht haar antwoord, desgelijks verwachtende op dat wij mogen weten wat wij in ene zo gewichtigen zake verder te doen ende van noden zij, u in de goddelijke bescherminge vriendelijk bevelende. Gegeven in ons Koninklijke Hof tot Stockholm, den 20 januari 1653.
Uw goede vriendinne en geallieerde
Christina.
Andreas Gyldenclou.

French translation (my own):

Nous Christine, par la grâce de Dieu, reine des Suédois, des Goths et des Vandales, etc., souhaitons aux hauts et puissants seigneurs des États Généraux des Provinces Unies des Pays-Bas, nos bons amis et alliés, santé et succès prospères.
Hauts et puissants amis et alliés,
Nous avons appris avec un grand déplaisir, non seulement par les bruits qui couraient, mais aussi par la notification que votre député nous a envoyée l'été dernier, et qui est encore ici, qu'une guerre presque publique s'est élevée entre vous et le Parlement de la République d'Angleterre. Nous n'avons pu, en raison des liens d'amitié, d'alliance et de trafic qui nous unissent, nous retenir avec soin et diligence d'empêcher que ce mal ne s'étende davantage, et d'empêcher que les étincelles de jalousie et de querelles qui s'étaient glissées entre vous et ledit Parlement n'éclatent dans la flamme brûlante d'une guerre cruelle.

Nous avons donc donné pour instruction à notre résident présent auprès de vous, notre noble et sincèrement fidèle Hérault Appelboom, de vous offrir notre médiation et notre interlocution, de comprendre votre opinion à ce sujet, d'attendre votre réponse et de nous la communiquer le plus rapidement possible par lettre ou par exprès. Nous vous prions amicalement de l'écouter favorablement et de lui accorder une confiance totale dans la faveur qu'il nous proposera de notre part et de lui fournir une réponse conforme à notre amitié confiante et à notre intérêt mutuel.

Nous avons demandé au Parlement de la République d'Angleterre, par l'intermédiaire d'un autre de nos ministres, de répondre à cette question, espérant également que nous saurons ce que nous devons faire de plus dans une affaire aussi importante et ce qui est nécessaire, vous recommandant amicalement à la protection divine. Donné à notre Cour Royale à Stockholm, le 20 janvier 1653.
Votre bonne amie et alliée
Christine.
André Gyldenclou.

Swedish translation (my own):

Vi Kristina, med Guds nåd, Sveriges, Götes och Vendes Drottning osv. önskar de höga och mäktiga Generalstaterna av de Förenade Holländska Provinserna, våra goda vänner och allierade, hälsa och välmående framgångar.
Höga och mäktiga goda vänner och allierade,
Vi har med stort missnöje förnummit icke allenast av ryktena, utan också av underrättelsen från Er deputerade som skickades till oss förra sommaren, som fortfarande är här, att nästan ett offentligt krig har uppstått mellan Er och den engelska Republikens Parlament. Vi har på grund av vänskapens, alliansens och trafikens band mellan oss inte kunnat avhålla oss med omsorg och flit från att förhindra att detta onda smyger sig längre och från att förhindra att avundsjukans och grälets gnistorna smyger sig in mellan Er och det förutnämnda Parlamentet från att brista ut i den brinnande lågan av ett grymt krig.

Vi har därför instruerat vår resident som är närvarande hos Er, vår ädle och uppriktigt trogne Harald Appelboom, att erbjuda Er vår medling och samtal, förstå Er mening om den, invänta Ert svar och rapportera det till oss så snart som möjligt per brev eller express. Vi ber Er vänligen att lyssna på honom positivt och ge honom fullständig tro på den gunst han kommer att föreslå från vår sida och ge honom ett sådant svar som kommer att vara i enlighet med vår förtroendefulla vänskap och ömsesidiga intresse.

För samma sak har vi bett Parlamentet i Republiken England, genom en annan av våra ministrar, om deras svar, samtidigt som vi förväntar oss att vi får veta vad vi bör göra ytterligare i en så viktig fråga och vad som är nödvändigt, vänligen befallande Er gudomligt skydd. Givet vid vårt kungliga hov i Stockholm, den 20 januari 1653.

Er goda väninna och allierade
Kristina.
Andreas Gyldenclou.

English translation (my own):

We Kristina, by the grace of God, Queen of the Swedes, Goths and Vandals, etc., do wish the high and mighty Lords States General of the United Dutch Provinces, our good friends and allies, health and prosperous successes.
High and mighty good friends and allies,
We have learned with great displeasure not only from the rumours, but also from the notification of your deputy sent to us last summer, who is still here, that almost a public war has arisen between you and the Parliament of the English Commonwealth. We, due to the bond of friendship, alliance and traffic between us, have not been able to refrain with care and diligence from preventing this evil from creeping any further, and from preventing the sparks of jealousy and quarrels creeping in between you and the aforesaid Parliament from bursting out into the burning flame of a cruel war.

We have therefore instructed our resident present with you, our noble and sincerely faithful Harald Appelboom, that he offer you our mediation and interlocution, understand your opinion on it, wait for your answer and report it to us as soon as possible by letter or express. We amicably request you to listen to him favourably and give him complete faith in the favour he will propose on our part and provide him with such an answer as will be in accordance with our trusting friendship and mutual interest.

For this same matter we have requested the Parliament of the Commonwealth of England, through another of our ministers, for their answer, likewise expecting that we may know what we should do further in so important a matter and what is necessary, amicably commending you to divine protection. Given at our Royal Court at Stockholm, January 20, 1653.
Your good friend and ally
Kristina.
Andreas Gyldenclou.


Above: Kristina.

Sunday, October 13, 2024

Excerpts from Johann Freinsheim's speech for the wedding of Kristina's cousin Eleonora Katarina and Landgrave Friedrich of Hesse-Eschwege, September 8/18, 1646

Source:

Ioh. Freinshemii orationes, in Suetia habitæ: cum quibusdam declamationibus, pages 274 to 293, by Johann Freinsheim, 1655


The speech excerpts:

Fridericus Hassiæ Landgrauius, & Palatina Comes Helena, Celsissimis parentibus editi Principes, felicissimum matrimonium hoc tempore auspicantur, honorandi plurimum, & non uno nomine charissimi Auditores. Ad harum nuptiarum apparatum atque pompam tanto fastigio dignam nihil defuturum esse constat, quippe non modo quidquid ad ornatum istarum vel à naturæ benignitate vel ab artis industria, Principum fortuna mutuare potest, liberalissime haud dubie paratum est; & Serenissima Regina, quam Sponsam, & quod in Regno suo nata est, materna cura complectitur; & ob sanguinis atque familiaris usus coniunctionem sororis charitate diligit, eius in honore magnificentiam suam desiderari nequaquam patietur. Quid igitur mirum, si iam homines ad huius lætitiæ sensum exultatione gestiunt: si toto ex Regno nobilitas uniuersa concurrit; & grauissimi senes, amplissimi viri, fortissimi iuuenes, ornatissimæ matronæ, formosissimæ virgines uno omnes studio contendunt, ut sua quoque pręsentia pulcherrimarum nuptiarum celebritas augustior fiat atque locupletior? si non Regia tantum, verum etiam urbs Holmiensis tota buccinarum, tympanorum, tubarum, fidiumque vario concentu, festisque vocibus perstrepit? denique si publici gaudii magnitudinem non modo quidquid suauissimæ modulationis usquam repertum est; sed imitatrices fulminis machinæ, & nata ad terrorem hominum tormenta, horrendo quidem sed nunc innoxio mugitu coguntur profiteri. An existimatis quemquam esse tota Holmia, quin hic aut spectari aut spectare cupiat: vel certe si qua naturæ aut fortunæ necessitate prohibeatur, saltem narrationibus aliorum, & ultro multa quærendo voluptatem istam velit degustare? In tantis igitur & hominum & pœne dixerim rerum omnium studiis, quid nobis faciundum esse arbitramini, Academici Ciues? an velut alio sub Sole ista fierent, nec ad nos pertineret ulla tantæ lætitiæ particula, solitis curis atque laboribus mæsti aut intenti incubabimus? rem tantæ gratulationis contemtu prætermittemus? aut condemnabimus silentio? an vero potius Diuinæ bonitatis consilium adgnoscemus & laudabimus, celsissimorum Principum connubio bene precabimur, quæ ipsis inde læta, quæ regno Suetico, quæ huic etiam nostræ Academiæ sint ex oritura, bonis ominibus præcipiemus, Quod si mihi hoc in ornatissimo consessu sententiæ primo loco dicendæ ius permittitis, non dubito censere, protinus ita faciundum videri. Sunt enim magna certe argumenta & inprimis valida, ut videantur hæc non persuadere magis quam cogere posse. Quæ licet ipsi quod satis scio videatis: tamen ut eadem in sententia magis etiam confirmemini, vel certe caussas gaudendi mecum repetendo maiori lætitia præsentis temporis hilaritatem prosequamini, bona cum nostra gratia conabor ostendere, Negotium istud quum per se amplum lætumque; tum ab huius Regni commodis atque rationibus minime alienum; postremo Serenissimæ Reginæ nostræ pergratum, non abs re Academica etiam voce, & qualiscumque Oratoris studio honestissimique huius Auditorii frequentia celebrari. ...

Quanto igitur manifestum est non esse nullam in hoc matrimonio publicæ utilitatis partem sitã: id etiam quod tertio loco adprobaturi eramus, creditu non erit difficile, Serenissimam Reginam nostram, eius coniugii felici successu non mediocriter lætari. Quæ enim Princeps dies noctesque nihil aliud nisa de Regno patrio sancte regendo tuendoque cogitat, quæ indiscretas cum Republica rationes habet: quæ nihil ducit charius, quam emolumentum atque decus publicum: eius de animo adfectuque aliter æstimare nefas est. Quod si iam ad has ex publico caussas adiicimus charitatis illos stimulos, quos vel inter propinquos ex cognatione generis natura; vel inter bonos ex similitudine morum virtus admouet: numquid intelligimus, fieri nullo pacto posse, quin horum coniugum felicitate maiorem in modum Regina nostra delectetur. Quos enim valde amamus, eorum profecto commodis haud multo secus quam nostris adfici consueuimus. Scimus autem eos Celsissimæ principis Helenæ mores esse, ut placituri Reginæ fuerint, etiamsi nulla propinquitatis gratia commendarentur: iam autem adiecta ad hos patriæ, sanguinis, ætatis, etiam educationis communione, quid putemus posse ad summam & perfectissimam beneuolentiam ultra desiderari? Quod autem ad Landgrauium attinet, is quoque charissimis Reginæ parentibus editus est, & quadam virtutum studiorumque & voluntatum propinquitate coniunctissimis. Nisi forte corporum cognationem esse putamus, animorum nullam esse credimus: sed in hac tantum profecto situm est, ut per huius absentiam arctissima sanguinis unio (quod infinita exempla docuerunt) non tam concordiæ & amoris vinculum esse soleat, quam occasio odiorum, & irritamentum inuidiæ. Quare magnas inter animas ea cognatio quam pari morum via, vitæque, instituto virtus copulauit, firmissime retinetur: qualis inter Reginam nostram & Guilielmi. Viduam exorta est necessario, quum ista princeps similimis studiis atque actibus sexus sui gloriam mirifice sustentet, in tantum ut non minus quam fortissimus aliquis Imperator fiduciam sociis, hostibus terrorem, suis presidium, uniuersis admirationem adferat, & post Sueciæ Galliæque Reginas tanto iam tempore tertius sit Imperialium partium metus Hassiæ Landgrauia. Nec immerito fane quippe maximi coniugas obitu magis excitata quam fracta mulier Heroici spiritus, quum velut erepto mediis in tempestatibus peritissimo gubernatore nauis Reipublicæ Hassiacæ fluctuaret, animosissime successit ad clauum, neque modo væsanientes ventos & furorem undarum incumbentium citra noxam sustinuit, verum etiam bonam cursus partem feliciter peregisse, & nunc haud ita procul ab optato salutis atque tranquillitatis portu constituta esse videtur. Qui igitur Viraginem istam Regina Serenissima non amet? quum in eius animo consilioque plusquam virili, tamquam in speculo lucidissimo semet ipsam contempletur: neque in ullam eius aut morum aut actionum partem oculos coniicere possit, quin ubiuis in omnibus Landgrauiæ institutis conatibus, operibus, suæ sibi imago diligentiæ, suæ prudentiæ, suæ magnanimitatis obuersetur? Quæ quum ita sint, quid dubitamus horum coniugum felicitatem Serenissimæ nostræ Reginæ tam esse cordi, ut pauca admodum accidere possint ipsi gratiora? Quare si negotium hoc & per se iucundum est, & cum utilitate ac laude publica, denique cum Reginæ ipsius delectatione coniunctum, an alias gaudendi caussas expectabimus, quicumque vel bono generis humani, vel huius Regni commodis ac gloria, vel etiam charissimæ merito suo Reginæ studiis ac voluntate commouemur? Vt nam autem hæc quoque accedat per sese futura verissimæ lætitiæ caussa multo maxima & efficacissima, ut hæ tam illustres nuptiæ fiant omen illustriorum, & velut honoris caussa præiuisse videantur iis, à quibus unus vinci possunt. Sum equidem modestiæ locique mei memor: & huius tantæ rei consilium DEO primum, deinde Tibi, Domina, postremo iis quorum ad curam pertinet, permitto: sed voti tamen atque precum piam libertatem abdicare nequeo, quin eam & solus sæpe, & quum publice loquendum est, nonnumquam patiar emicare. Intelligo enim, intelligo, quam sit ea res huic Regno salutaris atque necessaria; & cupiam ex tanta illa Tua & temporum felicitate pro mea porticuncula voluptatis atque lætitiæ fructum aliquem decerpere. Ignosce Reginarum Augustissima, si quod piis studiis desideramus, liberis audemus optare: neque tacitam cohibemus cogitationem, quæ iam diu in pectore aucta constipataque, per vota sibi facit ad erumpendum viam. Sed ò quando illis potiemur: & spes nostras euentu satiabimus? O quando dies illa veniet, quum ego instinctu tum nobilis argumenti supra meas & Eloquentiæ vires aliquid coner: & horum Auditorum animos gaudio, Auditorium ipsum laudibus Tuis & gratulatione compleam? Sed cur ab instituto præsenti abripior ad iucundissimas quidem illas cogitationes, sed quæ tamen animos admixtis desiderii stimulis & expectatione solicitent? Quin ad id reuertor quod nunc agitur, Vosque cognito quanti momenti negotium sit, quamque & huius Regni rebus coniunctum, & Serenissimæ Reginæ iucundum gaudere mecum iubeo, sponsisque Celsissimis gratulari & DEO gratias agere: simul orare ut hoc & ipsis, & qui hac eorum coniunctione lætantur, proprium esse velit perpetuumque gaudium. Sed & tu, O fortunatissimum par coniugum, cuius honori hoc quidquid est officii læti lubentusque deferimus, fruere hac prosperitate Tua diu ac feliciter, vigens corporibus concors animis, bonisque Tuis sine fastidio fatur; numerosam sobolem educa, tantisque maioribus virtute ac successu rerum parem: etiam vergentibus ad longam senectutem annis, subinde in liberis nepotibusque Tuis renascere ac reuiresce. Ceterum auctorem istorum bonorum DEVM, non modo nunc ut facis, sed in perpetuum venerare laudibus ac gratiis: Maiestatem Reginæ coniunctissimæ fauentissimæque constanter cole: Regni tam amici gloriæ ac utilitati stude: sique maiorum inter rerum curas aliquando liceat, hanc etiam ad Academiam propitios oculos deflectas, in qua semper aliquis reperietur, qui & virtutibus Tuis applaudere possit, & felicitati gratulari.

With modernised spelling:

Fridericus Hassiæ landgravius, et palatina comes Helena, celsissimis parentibus editi principes, felicissimum matrimonium hoc tempore auspicantur, honorandi plurimum, et non uno nomine carissimi auditores. Ad harum nuptiarum apparatum atque pompam tanto fastigio dignam nihil defuturum esse constat, quippe non modo quidquid ad ornatum istarum vel a naturæ benignitate vel ab artis industria, principum fortuna mutuare potest, liberalissime haud dubie paratum est; et serenissima regina, quam sponsam, et quod in regno suo nata est, materna cura complectitur; et ob sanguinis atque familiaris usus conjunctionem sororis caritate diligit, ejus in honore magnificentiam suam desiderari nequaquam patietur.

Quid igitur mirum, si jam homines ad hujus lætitiæ sensum exultatione gestiunt; si toto ex regno nobilitas universa concurrit; et gravissimi senes, amplissimi viri, fortissimi juvenes, ornatissimæ matronæ, formosissimæ virgines uno omnes studio contendunt, ut sua quoque præsentia pulcherrimarum nuptiarum celebritas augustior fiat atque locupletior? Si non regia tantum, verum etiam urbs Holmiensis tota buccinarum, tympanorum, tubarum, fidiumque vario concentu, festisque vocibus perstrepit? Denique si publici gaudii magnitudinem non modo quidquid suavissimæ modulationis usquam repertum est; sed imitatrices fulminis machinæ, et nata ad terrorem hominum tormenta, horrendo quidem sed nunc innoxio mugitu coguntur profiteri?

An existimatis quemquam esse tota Holmia, quin hic aut spectari aut spectare cupiat; vel certe si qua naturæ aut fortunæ necessitate prohibeatur, saltem narrationibus aliorum, et ultro multa quærendo voluptatem istam velit degustare? In tantis igitur et hominum et pœne dixerim rerum omnium studiis, quid nobis faciundum esse arbitramini, academici cives? An velut alio sub sole ista fierent, nec ad nos pertineret ulla tantæ lætitiæ particula, solitis curis atque laboribus mæsti aut intenti incubabimus? Rem tantæ gratulationis contemtu prætermittemus? Aut condemnabimus silentio?

An vero potius Divinæ Bonitatis consilium adgnoscemus et laudabimus, celsissimorum principum connubio bene precabimur, quæ ipsis inde læta, quæ regno suecico, quæ huic etiam nostræ Academiæ sint ex oritura? Bonis ominibus præcipiemus, quod si mihi hoc in ornatissimo consessu sententiæ primo loco dicendæ jus permittitis, non dubito censere, protinus ita faciundum videri. Sunt enim magna certe argumenta et inprimis valida, ut videantur hæc non persuadere magis quam cogere posse.

Quæ licet ipsi quod satis scio videatis; tamen ut eadem in sententia magis etiam confirmemini, vel certe caussas gaudendi mecum repetendo majori lætitia præsentis temporis hilaritatem prosequamini, bona cum nostra gratia conabor ostendere, negotium istud quum per se amplum lætumque; tum ab hujus regni commodis atque rationibus minime alienum; postremo serenissimæ reginæ nostræ pergratum, non abs re academica etiam voce, et qualiscumque oratoris studio honestissimique hujus auditorii frequentia celebrari. ...

Quanto igitur manifestum est non esse nullam in hoc matrimonio publicæ utilitatis partem sitam; id etiam quod tertio loco adprobaturi eramus, creditu non erit difficile, serenissimam reginam nostram, ejus conjugii felici successu non mediocriter lætari. Quæ enim princeps dies noctesque nihil aliud nisa de regno patrio sancte regendo tuendoque cogitat, quæ indiscretas cum Republica rationes habet; quæ nihil ducit carius, quam emolumentum atque decus publicum; ejus de animo adfectuque aliter æstimare nefas est. Quod si jam ad has ex publico causas adjicimus caritatis illos stimulos, quos vel inter propinquos ex cognatione generis natura; vel inter bonos ex similitudine morum virtus admovet; numquid intelligimus, fieri nullo pacto posse, quin horum conjugum felicitate majorem in modum regina nostra delectetur.

Quos enim valde amamus, eorum profecto commodis haud multo secus quam nostris adfici consuevimus. Scimus autem eos celsissimæ principis Helenæ mores esse, ut placituri reginæ fuerint, etiamsi nulla propinquitatis gratia commendarentur; jam autem adjecta ad hos Patriæ, sanguinis, ætatis, etiam educationis communione, quid putemus posse ad summam et perfectissimam benevolentiam ultra desiderari? Quod autem ad landgravium attinet, is quoque carissimis reginæ parentibus editus est, et quadam virtutum studiorumque et voluntatum propinquitate conjunctissimis.

Nisi forte corporum cognationem esse putamus, animorum nullam esse credimus; sed in hac tantum profecto situm est, ut per hujus absentiam arctissima sanguinis unio (quod infinita exempla docuerunt) non tam concordiæ et amoris vinculum esse soleat, quam occasio odiorum, et irritamentum invidiæ. Quare magnas inter animas ea cognatio quam pari morum via, vitæque, instituto virtus copulavit, firmissime retinetur; qualis inter reginam nostram et Guillielmi.

Viduam exorta est necessario, quum ista princeps similimis studiis atque actibus sexus sui gloriam mirifice sustentet, in tantum ut non minus quam fortissimus aliquis imperator fiduciam sociis, hostibus terrorem, suis presidium, universis admirationem adferat, et post Sueciæ Galliæque reginas tanto jam tempore tertius sit imperialium partium metus Hassiæ landgravia.

Nec immerito fane quippe maximi conjugas obitu magis excitata quam fracta mulier heroici spiritus, quum velut erepto mediis in tempestatibus peritissimo gubernatore navis reipublicæ Hassiacæ fluctuaret, animosissime successit ad clavum, neque modo væsanientes ventos et furorem undarum incumbentium citra noxam sustinuit, verum etiam bonam cursus partem feliciter peregisse, et nunc haud ita procul ab optato salutis atque tranquillitatis portu constituta esse videtur.

Qui igitur viraginem istam regina serenissima non amet? Quum in ejus animo consilioque plusquam virili, tamquam in speculo lucidissimo semet ipsam contempletur; neque in ullam ejus aut morum aut actionum partem oculos conjicere possit, quin ubivis in omnibus landgraviæ institutis conatibus, operibus, suæ sibi imago diligentiæ, suæ prudentiæ, suæ magnanimitatis obversetur? Quæ quum ita sint, quid dubitamus horum conjugum felicitatem serenissimæ nostræ reginæ tam esse cordi, ut pauca admodum accidere possint ipsi gratiora?

Quare si negotium hoc et per se jucundum est, et cum utilitate ac laude publica, denique cum reginæ ipsius delectatione conjunctum, an alias gaudendi causas expectabimus, quicumque vel bono generis humani, vel hujus regni commodis ac gloria, vel etiam carissimæ merito suo reginæ studiis ac voluntate commovemur? Ut nam autem hæc quoque accedat per sese futura verissimæ lætitiæ causa multo maxima et efficacissima, ut hæ tam illustres nuptiæ fiant omen illustriorum, et velut honoris caussa præivisse videantur iis, a quibus unus vinci possunt.

Sum equidem modestiæ locique mei memor; et hujus tantæ rei consilium Deo primum, deinde tibi, domina, postremo iis quorum ad curam pertinet, permitto; sed voti tamen atque precum piam libertatem abdicare nequeo, quin eam et solus sæpe, et quum publice loquendum est, nonnumquam patiar emicare. Intelligo enim, intelligo, quam sit ea res huic regno salutaris atque necessaria; et cupiam ex tanta illa tua et temporum felicitate pro mea porticuncula voluptatis atque lætitiæ fructum aliquem decerpere. Ignosce reginarum augustissima, si quod piis studiis desideramus, liberis audemus optare; neque tacitam cohibemus cogitationem, quæ jam diu in pectore aucta constipataque, per vota sibi facit ad erumpendum viam.

Sed o quando illis potiemur; et spes nostras euentu satiabimus? O quando dies illa veniet, quum ego instinctu tum nobilis argumenti supra meas et eloquentiæ vires aliquid coner; et horum auditorum animos gaudio, auditorium ipsum laudibus tuis et gratulatione compleam? Sed cur ab instituto præsenti abripior ad jucundissimas quidem illas cogitationes, sed quæ tamen animos admixtis desiderii stimulis et expectatione solicitent?

Quin ad id revertor quod nunc agitur, vosque cognito quanti momenti negotium sit, quamque et hujus regni rebus conjunctum, et serenissimæ reginæ jucundum gaudere mecum jubeo, sponsisque celsissimis gratulari et Deo gratias agere; simul orare ut hoc et ipsis, et qui hac eorum conjunctione lætantur, proprium esse velit perpetuumque gaudium.

Sed et tu, o fortunatissimum par conjugum, cujus honori hoc quidquid est officii læti lubentusque deferimus, fruere hac prosperitate tua diu ac feliciter, vigens corporibus concors animis, bonisque tuis sine fastidio fatur; numerosam sobolem educa, tantisque majoribus virtute ac successu rerum parem; etiam vergentibus ad longam senectutem annis, subinde in liberis nepotibusque tuis renascere ac reviresce.

Ceterum auctorem istorum bonorum Deum, non modo nunc ut facis, sed in perpetuum venerare laudibus ac gratiis. Majestatem reginæ conjunctissimæ faventissimæque constanter cole; regni tam amici gloriæ ac utilitati stude; sique majorum inter rerum curas aliquando liceat, hanc etiam ad Academiam propitios oculos deflectas, in qua semper aliquis reperietur, qui et virtutibus tuis applaudere possit, et felicitati gratulari.

French translation (my own):

A Frédéric, landgrave de Hesse, et à Éléonore, comtesse palatine, prince et princesse nés de parents très illustres, on souhaite aujourd'hui un mariage très heureux, avec beaucoup d'honneurs, et pas seulement par le nom des plus chers auditeurs. Il est évident que rien ne manqua à la préparation et à la pompe de cette noce digne d'une telle grandeur, car non seulement tout ce qui était pour la parure, soit par la bonté de la nature, soit par l'industrie de l'art, fut très généreusement préparé, sans doute, pour la fortune du prince et de la princesse; et la sérénissime reine, comme la mariée est née dans son royaume, embrasse les soins maternels; et à cause des usages du sang et de la famille, elle aime avec affection la conjonction de sa sœur et ne veut en aucun cas souffrir que sa magnificence soit manquée en son honneur. 

Quel étonnant donc que les hommes manifestent déjà avec exultation le sentiment de cette joie, que toute la noblesse de tout le royaume se rassemble, et si les vieillards les plus graves, les hommes les plus corpulents, les jeunes gens les plus courageux, les plus belles matrones, les plus belles jeunes filles, tous s'efforcent d'un même effort de rendre plus auguste et plus riche la célébration des plus belles noces, par leur présence? Si non seulement le château, mais toute la ville de Stockholm résonne de clairons, de tambours, de trompettes et de luths, avec un concert varié et des voix joyeuses? En un mot, si la grandeur de la joie publique n'est pas seulement la plus douce mélodie jamais découverte, mais que des machines imitant la foudre et des fusils nés pour la terreur des hommes sont forcés de s'offrir un rugissement terrible, mais désormais inoffensif?

Croyez-vous qu'il y ait quelqu'un dans tout Stockholm qui ne soit ici ni pour regarder ni pour être regardé, ou, du moins si quelque nécessité de la nature ou de la fortune l'en empêche, du moins les récits des autres et la recherche de beaucoup de choses, qui veuille goûter ce plaisir? Ainsi, au milieu de tant d'études sur les hommes et sur presque toutes les choses, que pensez-vous que nous devrions faire, citoyens universitaires? Ou bien ces choses se passeraient-elles sous un autre soleil, et ne nous appartiendrions-nous pas une seule parcelle de tant de bonheur, fatigués ou ruminants par nos soucis et nos travaux habituels? Devrions-nous écarter l'affaire, malgré tant de félicitations? Ou condamnerions-nous en silence? 

Ou devrions-nous plutôt reconnaître et louer le conseil de la Divine Bonté et prier pour le mariage des princes les plus élevés, afin qu'ils soient heureux de là, du royaume de Suède, d'où aussi notre Académie a son origine? Nous ordonnerons avec de bons présages que si vous me permettez le droit de dire cela en premier lieu dans la plus élégante réunion de la sentence, je ne doute pas que cela ne soit fait immédiatement. Car il y a certainement de grands arguments, et surtout de forts, pour qu'on voie que ceux-ci ne peuvent persuader plutôt que contraindre. 

Ce que je sais assez pour que vous puissiez voir vous-même; néanmoins, afin que vous soyez encore plus confirmé dans la même opinion, ou du moins en répétant avec moi les raisons de vous réjouir avec la plus grande joie du temps présent, je tâcherai de montrer les bonnes choses avec notre grâce, cette affaire qui en elle-même est grande et heureuse et n'est nullement étrangère aux intérêts et aux raisons de ce royaume; enfin, pour être très agréable à notre sérénissime reine, non pas au point de vue académique, mais aussi à celui de la voix, et quelle que soit la diligence de l'orateur, et la très honorable assistance de cet auditoire. ...

Comme il est donc évident qu'il n'y a rien d'intérêt public dans ce mariage; même celui que nous allions approuver en troisième lieu, je crois qu'il ne sera pas difficile à notre sérénissime reine de ne pas se réjouir modérément de l'heureux succès de ce mariage. Car cette princesse ne pense jour et nuit qu’à régner et à protéger saintement le royaume de sa Patrie, qui a avec la République des relations indiscernables, qui ne lui rapportent rien de plus cher que le profit et l’honneur public; c'est à tort qu'on estime autrement son esprit et ses affections. Mais si nous ajoutons déjà à ces causes publiques ces élans de charité, que même entre parents par la nature de la parenté, ou entre les bons par la similitude de leurs mœurs, la vertu les fait mouvoir, comprenons-nous qu’aucun accord ne puisse se faire sans que le plus grand bonheur de ce couple ne se réjouisse de la manière de notre reine? 

Pour ceux que nous aimons beaucoup, nous sommes certainement accoutumés à nous sentir affectés de leurs intérêts non plus que des nôtres. Or, nous savons qu'ils étaient de la plus haute dignité de la princesse Éléonore, de sorte qu'ils auraient plu à la reine, même s'ils n'avaient été recommandés par aucune grâce de proximité; et si l'on y ajoute déjà la communion de patrie, de sang, d'âge et même d'éducation, que peut-on désirer de plus que la plus haute et la plus parfaite bienveillance? Quant au landgrave, il était lui aussi issu des parents les plus chers de la reine, et d'une certaine proximité de vertus, d'études et de volontés. 

Si par hasard nous ne pensons pas qu'il y ait une parenté de corps, nous croyons qu'il n'y a pas de parenté d'esprit; mais en cela elle est sûrement si bien située que, par l'absence de cette union de sang la plus étroite (comme l'ont montré d'innombrables exemples), il n'y a généralement pas tant de lien de concorde et d'amour que d'occasion de haine et d'irritation d'envie. C'est pourquoi cette parenté entre de grandes âmes, que la voie de l'égalité des mœurs et de la vie, unie par une vertu instituée, est la plus solidement maintenue, comme entre notre reine et Guillaume.

Une femme célibataire est apparue par nécessité, car cette princesse, par des activités et des actions semblables, soutient admirablement la gloire de son sexe, à tel point que rien moins que le plus fort empereur n'apporte la confiance à ses alliés, la terreur à ses ennemis, à sa garnison, l'admiration de tous; et après les reines de Suède et de France, le landgrave de Hesse est le troisième parti le plus redouté des impériaux.

Et ce n'est pas sans raison, car la mort de la plus grande épouse était plus émue que celle de la femme brisée d'un esprit héroïque, qui, comme sauvée du milieu des tempêtes par le plus habile pilote du navire de la République de Hesse, se balançait avec beaucoup de courage à la barre, et elle n'a pas seulement supporté les vents terribles et la fureur des vagues qui penchaient de ce côté, mais elle a aussi accompli avec succès une bonne partie de la route; et maintenant elle semble s'être établie non loin du port de sécurité et de tranquillité espéré.

Qui donc n'aimerait cette jeune fille, la sérénissime reine? Or, dans son esprit et dans ses conseils, elle est plus que virile, comme si elle se contemplait dans un miroir très clair; et elle ne peut jeter les yeux sur aucune partie de ses manières ou de ses actions, sans que partout, dans tous les efforts et dans tous les travaux des institutions du landgrave, l'image de sa diligence, de sa prudence, de sa magnanimité ne soit éclipsée? Et puisqu'elles sont ainsi, pourquoi douterions-nous que le bonheur de ce couple ne soit si cher au cœur de notre sérénissime reine, que bien peu de choses puissent lui arriver de plus agréables?

Si donc cette affaire est agréable en elle-même, si elle est jointe à l'utilité et à la louange publique, et enfin au plaisir de la reine elle-même, attendrons-nous d'autres motifs de réjouissance, soit pour le bien du genre humain, soit pour les avantages et la gloire de ce royaume, soit même pour le plus cher mérite des travaux de sa reine, et sommes-nous poussés par cette volonté? Car cela aussi peut devenir par lui-même une cause très grande et très efficace de bonheur futur, de sorte que ce mariage si illustre soit le présage des illustres et soit considéré comme une cause d'honneur pour ceux qui peuvent conquérir une chose. 

Je me souviens en effet de la modestie et de ma place; et je laisse le conseil de cette grande affaire d'abord à Dieu, puis à vous, Madame, et enfin à ceux dont il s'agit; mais je ne puis cependant renoncer à ma pieuse liberté, que j'ai vouée et chérie, sans me permettre de l'afficher, souvent seul, et quand il faut parler publiquement. 

Car je comprends, je comprends combien cette chose est salutaire et nécessaire à ce royaume, et je voudrais cueillir quelques fruits de ce grand bonheur et de ces temps pour mes petites galeries de plaisir et de bonheur. Pardonnez-moi, très auguste des reines, si nous désirons ce que nous désirons des études pieuses, nous osons le souhaiter pour nos enfants; et nous ne refrénons pas la pensée silencieuse qui a grandi et s'est figée dans le cœur depuis longtemps, et qui, par le moyen des vœux, se fraye un chemin pour s'échapper. 

Mais, oh, quand en tirerons-nous profit? et satisferons-nous nos espérances par le résultat? Oh, quand viendra le jour où je tenterai par instinct et par un noble raisonnement quelque chose qui dépasse mes forces et mes capacités d'éloquence, et où, pour réjouir le cœur de ces auditeurs, je remplirai l'auditoire lui-même de vos louanges et de vos félicitations? Mais pourquoi m'écarter du présent plan pour des pensées qui sont en effet les plus agréables, mais qui, néanmoins, troublent l'esprit par les impulsions mêlées du désir et de l'attente?

Mais je reviens à ce qui se fait actuellement, et vous connaissant combien cette affaire est importante et combien elle est liée aux affaires de ce royaume, je vous ordonne de vous réjouir avec moi de la joie de la sérénissime reine, de féliciter les époux les plus illustres et de rendre grâces à Dieu, de prier en même temps pour que ce soit leur propre joie et une joie perpétuelle pour eux et pour ceux qui se réjouissent de cette union.

Mais vous aussi, ô très heureux couple d'époux, à l'honneur desquels nous portons avec joie et bonheur tout ce qui est du devoir de cette charge, puissiez-vous jouir longtemps et heureusement de cette prospérité, avec des corps vigoureux en harmonie avec vos âmes, et vos biens sans dédain; puissiez-vous élever de nombreux descendants et égaler tant de vos aînés en vertu et en succès dans les affaires; même dans les années qui approchent d'une longue vieillesse, de temps à autre vous renaîtrez et revivrez dans vos enfants et petits-enfants. 

De plus, honorez Dieu, l'auteur de ces biens, non seulement comme vous le faites maintenant, mais toujours avec louanges et actions de grâces. Adorez sans cesse la majesté très unie et très favorable de la reine; efforcez-vous de la gloire, des avantages et des amis du royaume; et s'il peut être permis que cela fasse partie des soucis de vos aînés, tournez-vous aussi vers l'Académie avec des yeux propices, où il y aura toujours quelqu'un qui puisse à la fois applaudir à vos vertus et vous féliciter de vos succès.

Swedish translation (my own):

Till Friedrich, landgraven av Hessen, och Eleonora, pfalzgrevinnan, en prins och prinsessa födda till sina mest upphöjda föräldrar, önskar man vid denna tid ett mycket lyckligt äktenskap, med mycket att hedra, och inte med ett namn av de käraste lyssnare. Det är uppenbart, att ingenting saknades för förberedelse och pompa av detta bröllop värdigt en sådan storhet, då ej blott vad som helst för dessas utsmyckning, vare sig av naturens godhet eller från konstens industri, mest frikostigt förbereddes, tvivelsutan, för prinsens och prinsessans lycka; och den durchlauchtigste drottningen, eftersom bruden föddes i sitt rike, omfamnar mödravård; och på grund av blod och familjebruk älskar hon sin systers umgänge med tillgivenhet och kommer på intet sätt att låta hennes storhet missas till hennes ära.

Vad är det då för konstigt om män redan med glädje gestikulerar känslan av denna glädje; om hela adeln samlas från hela riket; och om de gravaste gubbarna, de rikligaste männen, de modigaste ynglingarna, de vackraste matronerna, de vackraste jungfrurna alla strävar efter att genom sin närvaro också firandet av det vackraste bröllopet bli högtidligare och rikare? Om inte bara slottet, utan även hela Stockholms stad, genljuder av buggar, trummor, trumpeter och lutor med en varierad konsert och festliga röster? Kort sagt, om storheten i den offentliga glädjen inte bara är vilken sötaste melodi som någonsin upptäckts; men maskiner som imiterar blixtar, och vapen födda för människors skräck, tvingas erbjuda sig själva ett fruktansvärt, men nu ofarligt, dån?

Tror ni att det finns någon i hela Stockholm som inte är här varken för att se på eller för att bli betraktad, eller åtminstone om han hindras av någon naturnödvändighet eller förmögenhet, åtminstone av andras berättelser, och genom att söka efter många saker, vill han smaka på detta nöje? Så, mitt i så många studier av män och av nästan alla saker, vad tycker ni att vi borde göra, akademiska medborgare? Eller skulle dessa saker hända under en annan sol, och skulle inte en enda partikel av så mycket lycka tillhöra oss, trötta eller grubblande med våra vanliga bekymmer och mödor? Skall vi avfärda saken, trots så många gratulationer? Eller skall vi döma i tysthet?

Eller skall vi snarare erkänna och prisa den gudomliga godhetens råd och be väl om de högst upphöjda prinss och prinsessas äktenskap, att de må vara lyckliga därifrån, svenska riket, varifrån även denna vår Akademi har sitt ursprung? Vi kommer med goda omen att beordra att om ni tillåter mig att säga detta i första hand i det mest eleganta mötet i meningen, så tvivlar jag inte på att det måste göras omedelbart. För det finns säkert stora argument, och framför allt starka, så att man kan se att dessa inte kan övertyga snarare än tvinga.

Vilket jag vet tillräckligt bra för att ni skall se själv; likväl, för att ni må bli ännu mer bekräftad i samma åsikt, eller åtminstone genom att med mig upprepa skälen till att glädjas med den nuvarande tidens större glädje, kommer jag att försöka visa det goda med vår nåd, den affären vilken i och för sig är stor och lycklig och inte alls främmande för detta rikets intressen och skäl; slutligen, att vara mycket tillfredsställande för vår durchlauchtigste drottning, inte ur en akademisk synvinkel, utan också ur en röst, och oavsett talarens flit, och den mest hedervärda närvaron av denna publik. ...

Hur uppenbart är det därför att det inte finns någon del av det allmänna intresset i detta äktenskap; även det som vi var på väg att godkänna i tredje hand, tror jag att det inte kommer att vara svårt för vår durchlauchtigste drottning att inte glädjas måttligt över detta äktenskaps framgångsrika framgång. Ty den prinsessan tänker dag och natt på ingenting annat än det heliga styret och skyddet av sitt lands rike, som har oskiljaktiga förbindelser med republiken, som inte leder till något dyrare än vinst och offentlig heder; det är fel att uppskatta hennes sinne och känslor annars. Men om vi redan till dessa offentliga orsaker lägger till de välgörenhetsimpulser, som till och med bland släktingar genom släktskapets natur eller bland de goda, av likheten med deras seder, dygden berör dem, förstår vi att ingen överenskommelse kan träffas utan den större lyckan för detta par att vara förtjust i vår drottning?

För dem som vi älskar väldigt mycket är vi verkligen vana vid att inte påverkas av deras intressen mer än av våra egna. Nu vet vi att de har varit av prinsessan Eleonoras högsta karaktär, så att de skulle ha behagat drottningen, även om de hade blivit rekommenderade av ingen nåd av närhet; och efter att ha lagt till dessa gemenskap av land, blod, ålder och till och med utbildning, vad tror vi kan önskas bortom den högsta och fullkomligaste välvilja? Men beträffande lantgraven, var även han utgiven av drottningens käraste släktingar och av en viss närhet av dygder, studier och viljor.

Om vi inte av en slump tror att det finns en relation mellan kroppar, tror vi att det inte finns någon relation mellan sinnen; men i detta ligger det säkerligen så mycket, att genom frånvaron av denna den närmaste föreningen av blod (som oändliga exempel har lärt), finns det vanligtvis inte så mycket ett band av samförstånd och kärlek som ett tillfälle av hat och en irritation av avund. Därför det släktskap mellan stora själar, som sättet till lika seder och levnad, sammanfogad genom instiftad dygd, är starkast bibehållen, såsom mellan vår drottning och Wilhelm.

En ogift kvinna uppträdde av nödvändighet, eftersom den prinsessan genom liknande strävanden och handlingar underbart upprätthåller sitt köns härlighet, i en sådan utsträckning att inte mindre än den starkaste kejsaren ger sina allierade förtroende, skräck till sina fiender, sin garnison, allas beundran; och efter drottningarna av Sverige och Frankrike är landgreven av Hessen den tredje mest fruktade av de kejserliga partierna.

Och inte helt oförtjänt, för den största gemålens död var mer upphetsad än den trasiga kvinnan av heroisk ande, som, som om den räddades ur stormarna av den skickligaste lotsen på Republiken Hessens skepp, kastade sig omkring med stort mod till rodret, och hon uthärdade inte bara de hemska vindarna och vågornas raseri som lutade åt denna sida, utan också att hon framgångsrikt hade klarat en stor del av banan; och nu tycks hon ha etablerat sig inte så långt från den efterlängtade hamn för säkerhet och lugn.

Vem kommer då inte att älska denna jungfru, den durchlauchtigste drottningen? Medan hon i sitt sinne och sina råd är mer än manlig, som om hon betraktade sig själv i en mycket klar spegel; hon kan inte heller kasta ögonen på någon del av sina seder eller handlingar utan att överallt, i alla ansträngningar och arbeten av lantgravens institutioner, bilden av hennes flit, hennes klokhet, hennes storsinthet kommer i skymundan? Och eftersom de är så, varför tvivlar vi på att lyckan för detta par ligger vår mest fridfulla drottning så varmt om hjärtat att väldigt få saker kan hända som är mer tilltalande för henne?

Därför, om denna affär i och för sig är förtjusande och förenas med nytta och offentligt beröm, och kort sagt, med drottningens nöje, skall vi vänta på andra skäl att glädjas, vare sig för mänsklighetens bästa eller för detta rikes fördelar och ära, eller till och med för den käraste förtjänsten av hennes drottning, och är vi rörda av den viljan? Ty även detta kan i och för sig bli en mycket stor och effektivast orsak till framtida lycka, så att detta så lysande bröllop kan bli de lysandes omen och ses som en hederssak för dem av vilka en sak kan erövras.

Jag är verkligen medveten om blygsamhet och min plats; och jag tillåter råd om denna stora sak först till Gud, sedan till Er, min fru, och sist till dem vars vård det gäller; men likväl kan jag inte avsäga mig min fromma frihet, som jag har lovat och värnat om, utan att tillåta mig att prunka med den, ofta ensam, och när det är nödvändigt att tala offentligt.

Ty jag förstår, jag förstår, hur välgörande och nödvändigt den saken är för detta rike; och jag skulle vilja plocka lite frukt från Er stora lycka och tiden för mina små gallerier av njutning och lycka. Förlåt mig, högsta av drottningar, om vi önskar vad vi önskar av fromma studier, så vågar vi önska för våra barn; inte heller hämmar vi den tysta tanke som för länge sedan vuxit upp och stelnat i bröstet och genom löften gör ett sätt att bryta ut.

Men åh, när skall vi vinna på dem? och skall vi tillfredsställa våra förhoppningar med resultatet? Åh, när kommer den dagen, då jag skall försöka något av instinkt och med ett ädelt argument bortom mina krafter och vältalighetsförmågor; och för att glädja dessa åhörares hjärtan, skall jag fylla publiken med era lovord och lyckönskningar? Men varför dras jag bort från den nuvarande planen till de tankar som verkligen är de mest behagliga, men som ändå stör sinnet med de blandade impulserna av begär och förväntan?

Men jag återvänder till det som nu görs, och jag vet hur viktig verksamheten är och hur den är kopplad till detta rikes angelägenheter, och jag befaller er att glädjas med mig i den durchlauchtigste drottningens glädje och att gratulera de mest upphöjda makar, och att tacka Gud; att samtidigt be att detta får bli deras eget och en evig glädje för dem själva och för dem som gläds åt denna deras förening.

Men även ni, o lyckligaste makar, till vilkas ära vi med glädje och med glädje bära vad som än är plikten för detta ämbete, må ni njuta av detta välstånd länge och lyckligt, med kraftfulla kroppar i harmoni med era själar och varor utan förakt; må ni uppfostra många avkommor och vara lika med så många av dina äldre i dygd och framgång i angelägenheter; även under de år som närmar sig en lång ålderdom kommer ni då och då att återfödas och återupplivas i era barn och barnbarn.

Dessutom, ära Gud, författaren till dessa goda ting, inte bara som ni gör nu, utan för alltid med beröm och tack. Ständigt dyrka drottningens mest förenade och gynnsammaste majestät; sträva efter rikets ära, fördel och vänner; och om det ibland kan vara tillåtet att vara bland era äldres bekymmer, vänd även detta till Akademien med välvilliga ögon, där det alltid kommer att finnas någon som både kan applådera era dygder och gratulera er till er framgång.

English translation (my own):

To Friedrich, the Landgrave of Hesse, and Eleonora, the Countess Palatine, princes born to their most exalted parents, one wishes at this time a most happy marriage, with much to be honoured, and not by one name of the dearest listeners. It is evident that nothing was lacking for the preparation and pomp of this wedding worthy of such a grandeur, as not only whatever for the adornment of these, either from the kindness of nature or from the industry of art, was most liberally prepared, no doubt, for the fortune of the princes; and the Most Serene Queen, as the bride was born in her kingdom, embraces maternal care; and on account of blood and family usage, she loves the conjunction of her sister with affection and will by no means suffer her magnificence to be missed in her honour.

What wonder is it, then, if men are already gesturing to the sense of this joy with exultation; if all the nobility congregate from the whole kingdom; and if the gravest old men, the most ample men, the bravest youths, the most beautiful matrons, the most beautiful maidens all strive with one effort so that, by their presence, also the celebration of the most beautiful wedding may be more august and richer? If not only the castle, but also the whole city of Stockholm, resounds with bugles, drums, trumpets, and lutes with a varied concert and festive voices? In short, if the greatness of the public joy is not merely whatever sweetest melody has ever been discovered; but machines imitating lightning, and guns born for the terror of men, are forced to offer themselves a terrible, but now innocuous, roar?

Do you think there is anyone in the whole of Stockholm who is not here either to look at or to be looked at, or, at least if he is prevented by some necessity of nature or fortune, at least by the narratives of others, and by searching for many things, he wants to taste this pleasure? So, in the midst of so many studies of men and of almost all things, what do you think we ought to do, academic citizens? Or would these things happen under another sun, and would not a single particle of so much happiness belong to us, weary or brooding with our usual cares and labours? Shall we dismiss the matter, in spite of so much congratulation? Or shall we condemn in silence?

Or shall we rather acknowledge and praise the counsel of the Divine Goodness and pray well for the marriage of the most exalted princes, that they may be happy from thence, the Swedish kingdom, from whence also this our Academy has its origin? We will order with good omens that if you allow me the right to say this in the first place in the most elegant meeting of the sentence, I have no doubt that it must be done so immediately. For there are certainly great arguments, and, above all, strong ones, so that it may be seen that these cannot persuade rather than compel.

Which I know well enough for you to see yourself; nevertheless, in order that you may be even more confirmed in the same opinion, or at least by repeating with me the reasons for rejoicing with the greater joy of the present time, I will try to show the good things with our grace, that affair which in itself is great and happy and not at all foreign to the interests and reasons of this kingdom; lastly, to be very pleasing to our Most Serene Queen, not from an academic point of view, but also from a voice, and whatever the diligence of the orator, and the most honourable attendance of this audience. ...

How evident it is, therefore, that there is no part of the public interest in this marriage; even that which we were about to approve in the third place, I believe it will not be difficult for our Most Serene Queen not to rejoice moderately at the successful success of this marriage. For that princess, day and night, thinks of nothing but the holy reigning and protecting of the kingdom of her country, which has indiscernible relations with the Republic, which leads to nothing dearer than profit and public honour; it is wrong to esteem her mind and affections otherwise. But if we already add to these public causes those impulses of charity, which even among relatives by the nature of kinship, or among the good, from the similitude of their manners, virtue moves them, do we understand that no agreement can be made without the greater happiness of this couple being delighted in the manner of our Queen?

For those whom we love very much, we are certainly accustomed to be affected by their interests no more than by our own. Now we know that they have been of the highest character of Princess Eleonora, so that they would have pleased the Queen, even if they had been recommended by no grace of nearness; and having already added to these the communion of country, of blood, of age, and even of education, what do we think can be desired beyond the highest and most perfect benevolence? But as regards the Landgrave, he too was issued by the most dear relatives of the Queen, and by a certain closeness of virtues, studies, and wills.

Unless by chance we think that there is a relation of bodies, we believe that there is no relation of minds; but in this it is surely situated so much that, through the absence of this the closest union of blood (as infinite examples have taught), there is usually not so much a bond of concord and love as an occasion of hatred, and an irritation of envy. Wherefore that kinship between great souls, which the way of equal manners and life, joined together by instituted virtue, is most firmly retained, such as between our Queen and Wilhelm.

An unmarried woman appeared by necessity, since that princess, by similar pursuits and actions, wonderfully upholds the glory of her sex, to such an extent that no less than the strongest emperor brings confidence to his allies, terror to his enemies, his garrison, the admiration of all; and after the queens of Sweden and France, the Landgrave of Hesse is the third most feared of the imperial parties.

And not undeservedly indeed, for the death of the greatest consort was more excited than the broken woman of heroic spirit, who, as if rescued from the midst of storms by the most skillful pilot of the ship of the Republic of Hesse, was tossing about with great courage to the helm, and she did not simply endure the awful winds and the fury of the waves that were leaning on this side, but also that she had successfully completed a good part of the course; and now she seems to have been established not so far from the hoped-for port of safety and tranquility.

Who, then, will not love this maiden, the Most Serene Queen? Whereas in her mind and counsel she is more than manly, as if she contemplated herself in a very clear mirror; nor can she cast her eyes on any part of her manners or actions without everywhere, in all the endeavours and works of the Landgrave's institutions, the image of her diligence, her prudence, her magnanimity being overshadowed? And as they are so, why do we doubt that the happiness of this couple is so dear to our Most Serene Queen's heart that very few things can happen more pleasing to her?

Wherefore, if this affair is in itself delightful and is joined with utility and public praise, and in short, with the pleasure of the Queen herself, shall we wait for other reasons for rejoicing, whether for the good of the human race, or for the advantages and glory of this kingdom, or even for the dearest merit of her Queen's pursuits, and are we moved by that will? For this too may by itself become a very great and most effective cause of future happiness, so that this so illustrious wedding may become the omen of the illustrious and be seen as a cause of honour to those by whom one thing can be conquered.

I am indeed mindful of modesty and of my place; and I permit the counsel of this great matter first to God, then to you, Madame, and lastly to those whose care it concerns; but still I cannot renounce my pious liberty, which I have vowed and cherished, without allowing myself to flaunt it, often alone, and when it is necessary to speak publicly.

For I understand, I do understand, how salutary and necessary that thing is to this kingdom; and I would like to pick some fruit from that great happiness of yours and the times for my little galleries of pleasure and happiness. Forgive me, most august of queens, if we desire what we desire from pious studies, we dare to wish for our children; nor do we restrain the silent thought which has long since grown up and congealed in the breast, and by means of vows makes a way to break out.

But oh, when shall we gain from them? and shall we satisfy our hopes with the result? Oh, when will that day come, when I shall attempt something by instinct and by a noble argument beyond my powers and powers of eloquence; and to rejoice the hearts of these listeners, shall I fill the audience itself with your praises and congratulations? But why am I drawn away from the present plan to those thoughts which are indeed the most pleasant, but which, nevertheless, disturb the mind with the mingled impulses of desire and expectation?

But I return to what is now being done, and knowing you how important the business is, and how it is connected with the affairs of this kingdom, and I command you to rejoice with me in the Most Serene Queen's delight, and to congratulate the most exalted spouses, and to give thanks to God; to pray at the same time that this may be their own and a perpetual joy for themselves and for those who rejoice in this their conjunction.

But you too, oh most fortunate pair of spouses, to whose honour we gladly and happily bear whatever is the duty of this office, may you enjoy this prosperity for a long time and happily, with vigorous bodies in harmony with your souls, and your goods without disdain; may you bring up numerous offspring and be equal to so many of your elders in virtue and success in affairs; even in the years approaching a long old age, from time to time you will be reborn and revived in your children and grandchildren.

Moreover, honour God, the author of these good things, not only as you do now, but forever with praise and thanks. Constantly worship the Queen's most conjoined and most favourable Majesty; strive for the glory, advantage and friends of the kingdom; and if it may sometimes be permitted to be among the cares of your elders, turn this also to the Academy with propitious eyes, where there will always be found someone who can both applaud your virtues and congratulate you on your success.


Above: Kristina.


Above: Eleonora Katarina.


Above: Friedrich of Hesse-Eschwege.


Above: Johann Freinsheim.

Note: Eleonora Katarina and Friedrich were married on September 6/16 (Old Style), 1646. On January 20/30, 1647, she tearfully confessed to him on her knees that before the wedding she had been having an affair with a French lute player and actor named Beschon, from the court theater of Antoine de Beaulieu, and that she was pregnant with his child. Friedrich decided to pretend nothing had happened and cover it up, at the urging of Eleonora's older brother Karl Gustav, but it became a known scandal. After Eleonora gave birth to the baby in 1647, Kristina's head lady-in-waiting, Margareta Brahe, defended her; and in a letter from 1648, Eleonora referred to Margareta as her "dearest Protection".

The marriage was unhappy, and Eleonora gave birth to six children, only three of whom survived to adulthood: Margarete (born March 21/31, 1647, died October 9/19 (Old Style) the same year; fathered by Beschon), Christine (1649-1702), Elisabeth (1650-1651), Juliana (1652-1693), Charlotte (1653-1708), and Friedrich (1654-1655). Among her descendants are Kaiser Wilhelm II of Germany (1859-1941), Tsar Nicholas II of Russia (1868-1918), Queen Victoria of the United Kingdom (1819-1901), and the current monarchs King Carl XVI Gustaf of Sweden (born 1946) and King Charles III of the United Kingdom (born 1948).

Saturday, October 12, 2024

Kristina's fictional letter from beyond the grave to women

Source:

Lettres de quelques illustres habitans de l'autre monde, écrites à quelques grands hommes de celui-ci, author unknown, pages 107 to 113, 1720


The letter:

On trouvera, sans doute étrange, que je m'adresse aujourd'hui à un Sexe pour lequel je n'ai pas témoigné beaucoup d'estime; mais si les nécessitez forcent les Loix, elles doivent aussi contraindre l'aversion, & je me vois réduite par cent injustices, que l'on fait à ma mémoire à chercher de la protection dans ce que j'ai souvent méprisé. Je demande donc pardon aux femmes, & en me mettant de leur genre, je ne croi pas leur faire un petit honneur, puis que l'on n'en a guére vû de plus extraordinaire que moi. Premiérement je puis me vanter de tous les avantages d'une glorieuse naissance, ayant eu pour Pére Gustave Adolphe, ce Grand Prince qui remplit non seulement le Nord, mais toute la Terre d'admiration, & de respect, & pour Mére Marie Eleonor[e] de Brandebourg, digne Femme d'un tel Mari. Si les beautez de mon corps ne furent pas aussi parfaites que celles des Helenes, & de ces autres Chefs-d'œuvres de la Nature, dont on fera mention de siécle en siécle; il faut que tout le monde avouë que j'avois un esprit incomparable. On me vit Reine à cinq ans, & l'on me mit de bonne heure sur la Tête, ce riche fardeau qui la fait courber à tant de Rois, & duquel on a dit que si la pesanteur en étoit connuë on ne se baisseroit pas pour le ramasser. Je le portois cependant de bonne grace, & bien loin d'en être accablée, il ne m'ébranla seulement pas. Dés que la raison m'eût fait sentir ma grandeur, je ne songeai qu'à m'en rendre digne. J'appellai dans ma Cour tout ce que je crus qui pouvoit me faire honneur. La France me fournit ce qu'elle avoit de plus rare pour les Lettres, pour la Peinture, & pour la Musique. Plusieurs Poëtes m'ont consacré leurs veilles; mais celui qui travailla le plus, ne fut pas le mieux récompensé, & je vis de certains traits dans son Ouvrage qui firent un peu souffrir ma fierté. Dans ma premiére jeunesse toutes mes inclinations paroissoient disposées à suivre la plus solide vertu, & l'on s'imaginoit que je devois éfacer les plus fameuses Héroïnes. Les amusemens de mon âge me sembloient vains & languissans; les recherches de l'ajustement, des attachemens méprisables. J'étudiois comme un Docteur, je raisonnois en Philosophe, je faisois des leçons de Morale aux plus habiles. Mais une certaine voix n'avoit pas encore parlé, & je ne me sentis plus moi-même dés qu'elle se fut fait entendre. Ce qui m'avoit le plus charmée commença à me déplaire, je n'avois cherché que les Morts, & j'eus une impatiente avidité pour les Vivans. Mais pour ne détromper pas tant de Nations qui me croyoient d'une sagesse sans besoins & sans défauts, il fallut mettre un frein à mes desirs, ou du moins les flater avec beaucoup de précaution. Je ne sçai si c'étoit le chagrin de me sentir si foible qui m'obligeoit à punir rigoureusement ceux qui avoient de la complaisance, pour mes passions, mais j'ai bien sacrifié des Victimes. Les Souverains ne peuvent pas toûjours agir seuls; il me falut des Confidens. Ils me trahirent. On s'apperçut du déréglement de ma conduite. Mes Sujets en murmurérent, & pour ne me pas faire jetter du Trône en bas, j'en décendis fort prudemment, pour le céder à Charles Adolphe [sic] mon Cousin. Ce fut alors que sous prétexte de visiter les beautez de la France, j'y cherchai des libertez que je n'osois plus prendre à Stokolm. J'y fus traitée en Reine, on me fit des Entrées pompeuses, j'eus des Palais à ma disposition, & celui de Fontaine-bleau en fut marqué en rouge.

Ce fut là qu'un Amant trop vain,
Pour avoir trop parlé de ce qu'il devoit taire,
Au sortir de mes bras se vit percer le sein.
Mais malgré son supplice, on a sçû le mistére.
Je ne le celle point, il m'avoit été cher:
Mais s'il fut indiscret je dûs être cruelle.
Quand on a des secrets, & qu'on les veut cacher,
Le crime est une bagatelle.

Je ne sçai cependant s'il en arriva en cette occasion comme des oreilles de Midas; mais soit des Roseaux, ou des bouches, on débita par tout ce que je croyois enséveli au fonds de la Terre. Voyant toutes les Scenes sur lesquelles je paroissois trop éclairées, je me déterminai au voyage de Rome. Et comme j'avois une de ces Religions commodes qu'on peut porter par tout, je jugeai que ce seroit un bel Article pour mon Histoire, que d'aller abjurer entre les mains d'un Pape les opinions de Luther, que j'avois aussi peu crûës & suivies que j'ai fait depuis les absurditez de l'Eglise Romaine. Je me sentis dans la joye en Italie, & je crûs être dédommagée de toutes mes peines, lors que je me vis dans cette célébre Cité qui a été la Maîtresse du Monde, sans Sujets pour me contraindre; sans François pour médire, & parmi un mêlange d'Etrangers qui mit mes actions en sûreté. C'étoit assez que je fusse Papiste, en des lieux où la débauche est générale, pour me faire estimer Sainte; & vous me verrez, peut-être Canoniser un jour par le Clergé Romain. Il est vrai que je ne lui fus pas si rigoureuse qu'à d'autres. Les Cardinaux, les Princes, les Légats, les Ministres, & tout le Genre Masculin me composoit une Cour où le libertinage régnoit agréablement. Ce n'est pas que j'eusse renoncé aux Filles, j'en vis assez pour faire dire que j'étois de l'humeur de Sapho, & qu'en vivant à Rome je me faisois une Loi d'en pratiquer les mœurs. Mais quelle calomnie! C'est pour cette seule raison que je vous écris, jugez un peu s'il y a de l'apparence, & défendez-moi contre ces langues envenimées qui font des contes si hors du sens. J'ai commencé & fini ma course comme je vous l'ai dit, & si je souffre, qu'on me mette au nombre des Vierges folles, il ne faut pas que vous permettiez qu'on pousse trop les choses. Le Pontife m'avoit juré solemnellement que je ne languirois point en Purgatoire. C'étoit une promesse de Jesuite, & il sçavoit bien que j'irois plus loin. Comme je ne le crûs que de bonne sorte, je ne fus guére surprise lors que je me vis enchaînée avec de toutes sortes d'Animaux, & au milieu d'un tas de Canailles qui n'auroient osé m'approcher pendant que j'étois au monde. Je ne vois point ce pauvre Cavalier dont je me défis, parce qu'il n'étoit pas muet, ou du moins qu'il ne le contrefaisoit point comme Marlet; c'est assurément qu'il est où sont les Martyrs.

With modernised spelling:

On trouvera sans doute étrange que je m'adresse aujourd'hui à un sexe pour lequel je n'ai pas témoigné beaucoup d'estime, mais si les nécessités forcent les lois, elles doivent aussi contraindre l'aversion; et je me vois réduite par cent injustices que l'on fait à ma mémoire à chercher de la protection dans ce que j'ai souvent méprisé.

Je demande donc pardon aux femmes, et, en me mettant de leur genre, je ne crois pas leur faire un petit honneur, puisque l'on n'en a guère vu de plus extraordinaire que moi. Premièrement, je puis me vanter de tous les avantages d'une glorieuse naissance, ayant eu pour père Gustave-Adolphe, ce grand prince qui remplit non seulement le Nord, mais toute la terre, d'admiration et de respect, et pour mère Marie-Éléonore de Brandebourg, digne femme d'un tel mari.

Si les beautés de mon corps ne furent pas aussi parfaites que celles des Hélènes et de ces autres chefs-d'œuvre de la nature, dont on fera mention de siècle en siècle, il faut que tout le monde avoue que j'avais un esprit incomparable. On me vit reine à cinq ans, et l'on me mit de bonne heure sur la tête ce riche fardeau qui la fait courber à tant de rois et duquel on a dit que si la pesanteur en était connue, on ne se baisserait pas pour le ramasser. Je le portais cependant de bonne grâce, et, bien loin d'en être accablée, il ne m'ébranla seulement pas.

Dès que la raison m'eut fait sentir ma grandeur, je ne songeai qu'à m'en rendre digne. J'appelai dans ma cour tout ce que je crus qui pouvait me faire honneur. La France me fournit ce qu'elle avait de plus rare pour les lettres, pour la peinture et pour la musique. Plusieurs poètes m'ont consacré leurs veilles, mais celui qui travailla le plus ne fut pas le mieux récompensé, et je vis de certains traits dans son ouvrage qui firent un peu souffrir ma fierté.

Dans ma première jeunesse toutes mes inclinations paraissaient disposées à suivre la plus solide vertu, et l'on s'imaginait que je devais effacer les plus fameuses héroïnes. Les amusements de mon âge me semblaient vains et languissants, les recherches de l'ajustement, des attachements méprisables. J'étudiais comme un docteur, je raisonnais en philosophe, je faisais des leçons de morale aux plus habiles.

Mais une certaine voix n'avait pas encore parlé, et je ne me sentis plus moi-même dès qu'elle se fut fait entendre. Ce qui m'avait le plus charmée commença à me déplaire, je n'avais cherché que les morts, et j'eus une impatiente avidité pour les vivants. Mais, pour ne détromper pas tant de nations qui me croyaient d'une sagesse sans besoins et sans défauts, il fallut mettre un frein à mes désirs, ou du moins les flatter avec beaucoup de précaution.

Je ne sais si c'était le chagrin de me sentir si faible qui m'obligeait à punir rigoureusement ceux qui avaient de la complaisance pour mes passions, mais j'ai bien sacrifié des victimes. Les souverains ne peuvent pas toujours agir seuls; il me fallut des confidents. Ils me trahirent. On s'aperçut du dérèglement de ma conduite. Mes sujets en murmurèrent, et pour ne me pas faire jeter du trône en bas, j'en descendis fort prudemment pour le céder à Charles-Adolphe [sic], mon cousin.

Ce fut alors que, sous prétexte de visiter les beautés de la France, j'y cherchai des libertés que je n'osais plus prendre à Stockholm. J'y fus traitée en reine, on me fit des entrées pompeuses, j'eus des palais à ma disposition, et celui de Fontainebleau en fut marqué en rouge.

Ce fut là qu'un amant trop vain,
Pour avoir trop parlé de ce qu'il devait taire,
Au sortir de mes bras, se vit percer le sein.
Mais malgré son supplice, on a su le mystère.
Je ne le celle point, il m'avait été cher.
Mais s'il fut indiscret, je dus être cruelle.
Quand on a des secrets, et qu'on les veut cacher,
Le crime est une bagatelle.

Je ne sais cependant s'il en arriva en cette occasion comme des oreilles de Midas, mais soit des roseaux ou des bouches, on débita partout ce que je croyais enseveli au fonds de la terre. Voyant toutes les scènes sur lesquelles je paraissais trop éclairées, je me déterminai au voyage de Rome. Et, comme j'avais une de ces religions commodes qu'on peut porter partout, je jugeai que ce serait un bel article pour mon histoire que d'aller abjurer entre les mains d'un pape les opinions de Luther, que j'avais aussi peu crues et suivies que j'ai fait depuis les absurdités de l'Église romaine.

Je me sentis dans la joie en Italie, et je crus être dédommagée de toutes mes peines lorsque je me vis dans cette célèbre cité qui a été la maîtresse du monde sans sujets pour me contraindre, sans Français pour médire, et parmi un mélange d'étrangers qui mit mes actions en sûreté. C'était assez que je fusse papiste, en des lieux où la débauche est générale, pour me faire estimer sainte; et vous me verrez peut-être canoniser un jour par le clergé romain.

Il est vrai que je ne lui fus pas si rigoureuse qu'à d'autres. Les cardinaux, les princes, les légats, les ministres et tout le genre masculin me composait une cour où le libertinage régnait agréablement. Ce n'est pas que j'eusse renoncé aux filles. J'en vis assez pour faire dire que j'étais de l'humeur de Sappho et qu'en vivant à Rome je me faisais une loi d'en pratiquer les mœurs.

Mais quelle calomnie! C'est pour cette seule raison que je vous écris. Jugez un peu s'il y a de l'apparence, et défendez-moi contre ces langues envenimées qui font des contes si hors du sens. J'ai commencé et fini ma course comme je vous l'ai dit, et si je souffre qu'on me mette au nombre des vierges folles, il ne faut pas que vous permettiez qu'on pousse trop les choses.

Le pontife m'avait juré solennellement que je ne languirais point en purgatoire. C'était une promesse de jésuite, et il savait bien que j'irais plus loin. Comme je ne le crus que de bonne sorte, je ne fus guère surprise lorsque je me vis enchaînée avec de toutes sortes d'animaux et au milieu d'un tas de canailles qui n'auraient osé m'approcher pendant que j'étais au monde. Je ne vois point ce pauvre cavalier dont je me défis, parce qu'il n'était pas muet, ou du moins qu'il ne le contrefaisait point comme Marlet; c'est assurément qu'il est où sont les martyrs.

Swedish translation (my own):

Det kommer utan tvivel att befinnas märkligt att jag idag vänder mig till ett kön som jag inte visat mycket aktning för, men om nödvändigheter tvingar fram lagarna, måste de också begränsa motvilja; och jag ser mig själv reducerad av hundra orättvisor som görs mot mitt minne för att söka skydd i det jag ofta har föraktat.

Jag ber kvinnorna därför om ursäkt, och genom att ställa mig till deras slag, tror jag inte att jag gör dem en liten ära, ty man knappast har sett en kvinna mer extraordinär än jag. För det första kan jag skryta med alla fördelarna med en härlig börd, efter att ha haft som min far Gustav Adolf, denna store prins som fyller inte bara Norden, utan hela jorden, med beundran och respekt, och som min mor Maria Eleonora av Brandenburg, en värdig maka till en sådan man.

Om inte min kropps skönhet var lika perfekt som Helena och de andra naturmästerverken, som kommer att nämnas från sekel till sekel, måste det erkännas av alla att jag hade ett makalöst sinne. Man såg mig som drottning vid fem år gammal, och man lade tidigt på mitt huvud den rika bördan som får så många konungar att böja sig och om vilken det har sagts att om dess vikt var känd, skulle man inte böja sig för att ta upp den. Jag bar den dock med god grace, och långt ifrån att bli överväldigad av den, den gjorde mig inte ens orolig.

Så snart förnuftet hade fått mig att känna min storhet, tänkte jag bara på att göra mig värdig den. Jag kallade till mitt hov alla som jag trodde kunde göra mig ära. Frankrike försåg mig med det som var mest sällsynt för litteratur, för måleri och för musik. Flera diktare har helgat sina vakor åt mig, men den som arbetade mest fick inte den bästa belöningen, och jag såg vissa drag i hans verk som gjorde att min stolthet led lite.

I min tidiga ungdom verkade alla mina böjelser vara benägna att följa den mest solida dygd, och man inbillade sig att jag måste utplåna de mest kända hjältinnor. Min ålders nöjen tycktes mig vara fåfänga och tråkiga, rechercherna till ajustemanger och attachemaner var mig föraktliga. Jag studerade som en doktor, jag resonerade som en filosof, jag gav moraliska lektioner till de klokaste männen.

Men en viss röst hade ännu inte talat, och jag kände mig inte längre som mig själv så fort den hördes. Det som hade charmerat mig mest började misshaga mig, jag hade bara sökt de döda och hade en otålig iver efter de levande. Men för att inte ta så många nationer ur deras villfarelse som trodde att jag var av en visdom utan behov och utan defekter, var det nödvändigt att bromsa mina önskningar, eller åtminstone att smickra dem med stor försiktighet.

Jag vet inte om det var sorgen över att känna mig så svag som tvingade mig att rigoröst straffa dem som hade självbelåtenhet för mina passioner, men jag har verkligen offrat slaktoffer. Suveräner kan inte alltid agera ensamma; jag behövde förtrogna. De förrådde mig. Oordningen i mitt beteende märktes. Mina undersåtar mumlade därom, och för att inte bli bortkastade från tronen, steg jag mycket försiktigt ned från den för att avstå den till Karl Adolf [sic], min kusin.

Det var då jag under förevändning att besöka Frankrikes skönheter sökte friheter där som jag inte längre vågade ta i Stockholm. Jag behandlades där som en drottning, jag fick pompösa intåg, jag hade palats till mitt förfogande, och Fontainebleau var markerat i rött.

Det var där som en älskare för fåfäng,
För att ha talat för mycket om det han borde ha tigat,
När han lämnade mina armar såg han sin bröst genomborrade.
Men trots hans tortyr var mysteriet känt.
Jag döljer det inte, han hade varit mig kär.
Men om han var indiskret, så måste jag vara grym.
När man har hemligheter och vill dölja dem,
Så är brott en bagatell.

Jag vet dock inte om det kom vid detta tillfälle som om det vore Midas öron, men om det var vass eller munnar, det som jag trodde var begravt i jordens djup yttrades överallt. När jag såg alla scener där jag verkade alltför upplyst bestämde jag mig för resan till Rom. Och eftersom jag hade en av de där bekväma religionerna som man kan bära överallt, bedömde jag att det skulle vara en fin artikel för min historia att gå och avvärja i händerna på en påve Luthers åsikter, som jag hade trott och följt så lite som jag sedan dess trott och följt den romerska Kyrkans absurditeter.

Jag kände mig glad i Italien, och jag trodde mig vara kompenserad för alla mina besvär när jag såg mig själv i denna berömda stad, som har varit världens härskarinna, utan undersåtar att begränsa mig, utan fransmän att förtala mig, och bland en blandning av utlänningar som sätter mina handlingar i säkerhet. Det räckte att jag var en papist, på platser där utsvävningar är allmänt, för att göra mig aktad som ett helgon; och ni kommer kanske att se mig helgonförklarad en dag av det romerska prästerskapet.

Det är sant att jag inte var så sträng med den som med de andra. Kardinalerna, furstarna, legaterna, ministrarna och alla män av arten komponerade ett hov åt mig där friheten rådde behagligt. Det är inte så att jag hade avstått från flickor. Jag såg tillräckligt många av dem för att det skulle sägas att jag var av Sapfos humör och att när jag bodde i Rom gjorde jag det till en lag för mig att utöva hennes moral.

Men vilket förtal! Det är bara av denna anledning som jag skriver till er. Döm lite om det finns något sken och försvar mig mot dessa giftiga tungor som gör så meningslösa sagor. Jag har börjat och avslutat min kurs som jag har sagt er, och om jag låter mig placeras bland de galna jungfrurs antal, får ni inte låta saker och ting skjutas för långt.

Påven hade högtidligt svurit mig att jag inte skulle tyna bort i skärselden. Det var ett jesuitlöfte, och han visste väl att jag skulle gå längre. Eftersom jag bara trodde på det på ett bra sätt, blev jag inte alls förvånad när jag såg mig själv kedjad med alla möjliga djur och mitt i en hög av skurkar som inte skulle ha vågat närma sig mig medan jag var i världen. Jag ser inte denne stackars kavaljer som jag misstror, ty han inte var stum, eller åtminstone inte låtsades vara som Marlet; han är förvisso där martyrerna är.

English translation (my own):

It will no doubt be found strange that I should address myself today to a sex for which I have not shown much esteem, but if necessities force the laws, they must also constrain aversion; and I see myself reduced by a hundred injustices done to my memory to seek protection in what I have often despised.

I therefore beg pardon of women, and, in putting myself of their kind, I do not think I am doing them a small honour, as one has hardly seen a woman more extraordinary than me. Firstly, I can boast of all the advantages of a glorious birth, having had as my father Gustav Adolf, this great prince who fills not only the North, but the whole earth, with admiration and respect, and as my mother Maria Eleonora of Brandenburg, a worthy wife of such a husband.

If the beauties of my body were not as perfect as those of Helens and those other masterpieces of nature, which will be mentioned from century to century, it must be admitted by all that I had an incomparable mind. One saw me as queen at five years old, and one placed on my head early that rich burden which makes so many kings bend and of which it has been said that if its weight were known, one would not stoop to pick it up. I bore it, however, with good grace, and, far from being overwhelmed by it, it did not even faze me.

As soon as reason had made me feel my greatness, I thought only of making myself worthy of it. I called to my court everyone whom I believed could do me honour. France provided me with what it had most rare for literature, for painting and for music. Several poets have consecrated their vigils to me, but the one who worked the most was not the best rewarded, and I saw certain traits in his work that made my pride suffer a little.

In my early youth all my inclinations appeared disposed to follow the most solid virtue, and one imagined that I must efface the most famous heroines. The amusements of my age seemed to me vain and languishing, the recherches for adjustment and attachments despicable. I studied like a doctor, I reasoned like a philosopher, I gave moral lessons to the most clever men.

But a certain voice had not yet spoken, and I no longer felt like myself as soon as it was heard. What had charmed me most began to displease me, I had sought only the dead, and I had an impatient avidity for the living. But, in order not to disabuse so many nations who believed me to be of a wisdom without needs and without defects, it was necessary to put a brake on my desires, or at least to flatter them with great precaution.

I do not know if it was the sorrow of feeling so weak that forced me to rigorously punish those who had complacency for my passions, but I have indeed sacrificed victims. Sovereigns cannot always act alone; I needed confidants. They betrayed me. The disorder of my conduct was noticed. My subjects murmured about it, and in order not to be thrown from the throne, I descended from it very prudently to cede it to Karl Adolf [sic], my cousin.

It was then that, under the pretext of visiting the beauties of France, I sought liberties there that I no longer dared to take in Stockholm. I was treated there as a queen, I was given pompous entrances, I had palaces at my disposal, and that of Fontainebleau was marked in red.

It was there that a lover too vain,
For having spoken too much of what he should have kept silent,
On leaving my arms, saw his breast pierced.
But despite his torture, the mystery was known.
I do not hide it, he had been dear to me.
But if he was indiscreet, I had to be cruel.
When one has secrets, and one wants to hide them,
Crime is a trifle.

I do not know, however, whether it came on this occasion as if it were the ears of Midas, but whether it was reeds or mouths, what I believed to be buried in the depths of the earth was everywhere uttered. Seeing all the scenes on which I seemed too enlightened, I determined on the journey to Rome. And, as I had one of those convenient religions that one can carry everywhere, I judged that it would be a fine article for my history to go and abjure in the hands of a pope the opinions of Luther, which I had believed and followed as little as I have since believed and followed the absurdities of the Roman Church.

I felt joyful in Italy, and I believed myself to be compensated for all my troubles when I saw myself in this famous city, which has been the mistress of the world, without subjects to constrain me, without Frenchmen to slander me, and among a mixture of foreigners who put my actions in security. It was enough that I was a Papist, in places where debauchery is general, to make me esteemed a saint; and you will perhaps see me canonised one day by the Roman clergy.

It is true that I was not so strict with it as with others. The cardinals, the princes, the legates, the ministers and all the males of the species composed a court for me where libertinage reigned agreeably. It is not that I had renounced girls. I saw enough of them to make it be said that I was of Sappho's humour and that while living in Rome I made it a law for me to practice her morals.

But what calumny! It is for this reason alone that I write to you. Judge a little if there is any appearance, and defend me against these poisonous tongues which make such nonsensical tales. I have begun and ended my course as I have told you, and if I suffer myself to be placed among the number of mad virgins, you must not allow things to be pushed too far.

The Pontiff had solemnly sworn to me that I would not languish in Purgatory. It was a Jesuit promise, and he knew well that I would go further. As I believed it only in a good way, I was not at all surprised when I saw myself chained with all sorts of animals and in the midst of a heap of scoundrels who would not have dared to approach me while I was in the world. I do not see this poor cavalier whom I distrust, because he was not mute, or at least he did not pretend to be like Marlet; he is assuredly where the martyrs are.


Above: Kristina.